Naar inhoud springen

samenspeelden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·speel·den

Werkwoord

vervoeging van
samenspelen

samenspeelden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van samenspelen
    • ...dat wij samenspeelden. 
    • ...dat jullie samenspeelden. 
    • ...dat zij samenspeelden.