samendeed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·deed

Werkwoord

vervoeging van
samendoen

samendeed

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van samendoen
    • ... dat ik samendeed. 
    • ... dat jij samendeed. 
    • ... dat hij, zij, het samendeed. 

Gangbaarheid