ruší

Uit WikiWoordenboek

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /rʊʃiː/
Woordafbreking
  • ru·ší

Werkwoord

ruší

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord rušit
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord rušit