roekoeën

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roe·koeën, roe·koe·en
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘het natuurlijke geluid van duiven maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
roekoeën
roekoede
geroekoed
zwak -d volledig

Werkwoord

roekoeën

  1. inergatief het geluid van een duif voortbrengen
    • Op het dak roekoede er een duif. 

Gangbaarheid

46 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen