rivaliseerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ri·va·li·seer·den

Werkwoord

vervoeging van
rivaliseren

rivaliseerden

  1. meervoud verleden tijd van rivaliseren
    • Wij rivaliseerden. 
    • Jullie rivaliseerden. 
    • Zij rivaliseerden.