rivaliseer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: rivaliseer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ri·va·li·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rivaliseren |
rivaliseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rivaliseren
- Ik rivaliseer.
- gebiedende wijs van rivaliseren
- Rivaliseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rivaliseren
- Rivaliseer je?