riposteerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ri·pos·teer·de

Werkwoord

vervoeging van
riposteren

riposteerde

  1. enkelvoud verleden tijd van riposteren
    • Ik riposteerde. 
    • Jij riposteerde. 
    • Hij, zij, het riposteerde.