ravitailleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·vi·tail·leer

Werkwoord

vervoeging van
ravitailleren

ravitailleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ravitailleren
    • Ik ravitailleer. 
  2. gebiedende wijs van ravitailleren
    • Ravitailleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ravitailleren
    • Ravitailleer je? 

Gangbaarheid