radicaliseer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ra·di·ca·li·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
radicaliseren |
radicaliseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van radicaliseren
- Ik radicaliseer.
- gebiedende wijs van radicaliseren
- Radicaliseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van radicaliseren
- Radicaliseer je?