profeteer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pro·fe·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
profeteren |
profeteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van profeteren
- Ik profeteer.
- gebiedende wijs van profeteren
- Profeteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van profeteren
- Profeteer je?