proclameer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·cla·meer

Werkwoord

vervoeging van
proclameren

proclameer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van proclameren
    • Ik proclameer. 
  2. gebiedende wijs van proclameren
    • Proclameer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van proclameren
    • Proclameer je?