primeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pri·meer

Werkwoord

vervoeging van
primeren

primeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van primeren
    • Ik primeer. 
  2. gebiedende wijs van primeren
    • Primeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van primeren
    • Primeer je?