prijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prijk

Werkwoord

vervoeging van
prijken

prijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prijken
    • Ik prijk. 
  2. gebiedende wijs van prijken
    • Prijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prijken
    • Prijk je?