pretendeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·ten·deer

Werkwoord

vervoeging van
pretenderen

pretendeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pretenderen
    • Ik pretendeer. 
  2. gebiedende wijs van pretenderen
    • Pretendeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pretenderen
    • Pretendeer je?