prefigeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·fi·geer·de

Werkwoord

vervoeging van
prefigeren

prefigeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van prefigeren
    • Ik prefigeerde. 
    • Jij prefigeerde. 
    • Hij, zij, het prefigeerde. 

Gangbaarheid