planjer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- plan·jer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
planjeren |
planjer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van planjeren
- Ik planjer.
- gebiedende wijs van planjeren
- Planjer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van planjeren
- Planjer je?
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.