patrouilleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pa·trouil·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
patrouilleren |
patrouilleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van patrouilleren
- Ik patrouilleer.
- gebiedende wijs van patrouilleren
- Patrouilleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van patrouilleren
- Patrouilleer je?