patenteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ten·teer

Werkwoord

vervoeging van
patenteren

patenteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van patenteren
    • Ik patenteer. 
  2. gebiedende wijs van patenteren
    • Patenteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van patenteren
    • Patenteer je? 

Gangbaarheid