partijtrekt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • par·tij·trekt

Werkwoord

vervoeging van
partijtrekken

partijtrekt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van partijtrekken
    • ... dat jij partijtrekt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van partijtrekken
    • ... dat hij partijtrekt.