participeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • par·ti·ci·peer

Werkwoord

vervoeging van
participeren

participeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van participeren
    • Ik participeer. 
  2. gebiedende wijs van participeren
    • Participeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van participeren
    • Participeer je?