paradeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ra·deer

Werkwoord

vervoeging van
paraderen

paradeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paraderen
    • Ik paradeer. 
  2. gebiedende wijs van paraderen
    • Paradeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paraderen
    • Paradeer je?