overschiet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·schiet

Werkwoord

vervoeging van
overschieten

overschiet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overschieten
    • ... dat ik overschiet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overschieten
    • ... dat jij overschiet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overschieten
    • ... dat hij overschiet.