overreageer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·re·a·geer

Werkwoord

vervoeging van
overreageren

overreageer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overreageren
    • Ik overreageer. 
  2. gebiedende wijs van overreageren
    • Overreageer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overreageren
    • Overreageer je? 

Gangbaarheid