overlazen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- over·la·zen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overlezen |
overlazen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van overlezen
- ...dat wij overlazen.
- ...dat jullie overlazen.
- ...dat zij overlazen.
- ...dat wij overlazen.
vervoeging van |
---|
overlezen |
overlazen
- meervoud verleden tijd van overlezen
- Wij overlazen.
- Jullie overlazen.
- Zij overlazen.
- Wij overlazen.