overeenbrachten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·een·brach·ten

Werkwoord

vervoeging van
overeenbrengen

overeenbrachten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van overeenbrengen
    • ...dat wij overeenbrachten. 
    • ...dat jullie overeenbrachten. 
    • ...dat zij overeenbrachten.