outilleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ou·til·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
outilleren |
outilleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van outilleren
- Ik outilleer.
- gebiedende wijs van outilleren
- Outilleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van outilleren
- Outilleer je?