ordineer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • or·di·neer

Werkwoord

vervoeging van
ordineren

ordineer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ordineren
    • Ik ordineer. 
  2. gebiedende wijs van ordineren
    • Ordineer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ordineren
    • Ordineer je?