opstegen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ste·gen

Werkwoord

vervoeging van
opstijgen

opstegen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opstijgen
    • ...dat wij opstegen. 
    • ...dat jullie opstegen. 
    • ...dat zij opstegen. 
     En omgekeerd zouden onze ouders als escorte en bescherming fungeren wanneer de Amerikaanse bommenwerpers opstegen vanaf het vliegveld Gardermoen in Noorwegen op weg naar verschillende doelen in de Sovjet-Unie.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044632767