Naar inhoud springen

opschrok

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 13 mei 2017 om 06:21 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{=nld=}} {{-pron-}} *{{sound}}: {{audio|nl-{{pn}}.ogg|{{pn}}|nld}} <!--*{{WikiW|IPA}}: {{IPA|/xxxx/|nld}}--> {{-syll-}} *op·schrok {{-verb-|0}} {{1ps-bijz|opschro...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • op·schrok
vervoeging van
opschrokken

opschrok

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opschrokken
    • ... dat ik opschrok. 
vervoeging van
opschrikken

opschrok

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opschrikken
    • ... dat ik opschrok. 
    • ... dat jij opschrok. 
    • ... dat hij, zij, het opschrok.