opschrikte
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: opschrikte (hulp, bestand)
Woordafbreking
- op·schrik·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opschrikken |
opschrikte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opschrikken
- ... dat ik opschrikte.
- ... dat jij opschrikte.
- ... dat hij, zij, het opschrikte.
- ... dat ik opschrikte.