oppropten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·prop·ten

Werkwoord

vervoeging van
opproppen

oppropten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opproppen
    • ...dat wij oppropten. 
    • ...dat jullie oppropten. 
    • ...dat zij oppropten.