oppepten
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·pep·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
oppeppen |
oppepten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van oppeppen
- ...dat wij oppepten.
- ...dat jullie oppepten.
- ...dat zij oppepten.
- ...dat wij oppepten.
vervoeging van |
---|
oppeppen |
oppepten