oppasten
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·pas·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
oppassen |
oppasten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van oppassen
- ...dat wij oppasten.
- ...dat jullie oppasten.
- ...dat zij oppasten.
- ...dat wij oppasten.
vervoeging van |
---|
oppassen |
oppasten