oplucht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·lucht

Werkwoord

vervoeging van
opluchten

oplucht

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opluchten
    • ... dat ik oplucht. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opluchten
    • ... dat jij oplucht. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opluchten
    • ... dat hij oplucht. 

Gangbaarheid