oplichtte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·licht·te

Werkwoord

vervoeging van
oplichten

oplichtte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van oplichten
    • ... dat ik oplichtte. 
    • ... dat jij oplichtte. 
    • ... dat hij, zij, het oplichtte. 
     De hele dag was het vriendelijk en rustig weer geweest, maar nu kwam er vanaf de andere kant van de berg een zwaar onweer op me af dat om de paar seconden fel oplichtte.[1]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia