oplicht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·licht

Werkwoord

vervoeging van
oplichten

oplicht

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oplichten
    • ... dat ik oplicht. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oplichten
    • ... dat jij oplicht. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oplichten
    • ... dat hij oplicht.