opkeek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·keek
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opkijken |
opkeek
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opkijken
- ... dat ik opkeek.
- ... dat jij opkeek.
- ... dat hij, zij, het opkeek.
- ... dat ik opkeek.
- ▸ Ik was goed in vorm, waardoor ik des te gekker opkeek toen iemand mij toch inhaalde.[1]
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers