Naar inhoud springen

opharkten

Uit WikiWoordenboek
Versie door DifoolBot (overleg | bijdragen) op 28 feb 2016 om 14:16 (audio nld, IPA nld)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • op·hark·ten
vervoeging van
opharken

opharkten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opharken
    • ...dat wij opharkten. 
    • ...dat jullie opharkten. 
    • ...dat zij opharkten.