opgloeit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·gloeit

Werkwoord

vervoeging van
opgloeien

opgloeit

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opgloeien
    • ... dat jij opgloeit. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opgloeien
    • ... dat hij opgloeit. 

Gangbaarheid