openschiet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • open·schiet

Werkwoord

vervoeging van
openschieten

openschiet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van openschieten
    • ... dat ik openschiet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van openschieten
    • ... dat jij openschiet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van openschieten
    • ... dat hij openschiet.