opeenhoopt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·een·hoopt

Werkwoord

vervoeging van
opeenhopen

opeenhoopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opeenhopen
    • ... dat jij opeenhoopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opeenhopen
    • ... dat hij opeenhoopt. 

Gangbaarheid