oorloog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·loog

Werkwoord

vervoeging van
oorlogen

oorloog

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oorlogen
    • Ik oorloog. 
  2. gebiedende wijs van oorlogen
    • Oorloog! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oorlogen
    • Oorloog je?