ontheilig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·hei·lig

Werkwoord

vervoeging van
ontheiligen

ontheilig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontheiligen
    • Ik ontheilig. 
  2. gebiedende wijs van ontheiligen
    • Ontheilig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontheiligen
    • Ontheilig je? 

Gangbaarheid