ontfutsel
- ont·fut·sel
vervoeging van |
---|
ontfutselen |
ontfutsel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontfutselen
- Ik ontfutsel.
- gebiedende wijs van ontfutselen
- Ontfutsel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontfutselen
- Ontfutsel je?