onderschik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·der·schik

Werkwoord

vervoeging van
onderschikken

onderschik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderschikken
    • Ik onderschik. 
  2. gebiedende wijs van onderschikken
    • Onderschik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderschikken
    • Onderschik je?