omwonenden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·wo·nen·den

Zelfstandig naamwoord

de omwonendenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord omwonende
     In de Kamerbrief benadrukt Van der Burg dat het kabinet met de gemeente Tubbergen wil blijven samenwerken en dat de gemeenteraad en de omwonenden er goed bij moeten worden betrokken.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 16 augustus 2022 Weblink bron “Kabinet passeert voor het eerst gemeente: vergunning voor azc in hotel” (16 augustus 2018), NOS