omwoelden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·woel·den

Werkwoord

vervoeging van
omwoelen

omwoelden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van omwoelen
    • ...dat wij omwoelden. 
    • ...dat jullie omwoelden. 
    • ...dat zij omwoelden. 
vervoeging van
omwoelen

omwoelden

  1. meervoud verleden tijd van omwoelen
    • Wij omwoelden. 
    • Jullie omwoelden. 
    • Zij omwoelden.