omvoeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·voe·ren

Werkwoord

vervoeging van
omvaren

omvoeren

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van omvaren
    • ...dat wij omvoeren. 
    • ...dat jullie omvoeren. 
    • ...dat zij omvoeren. 

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be