omsmijt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·smijt

Werkwoord

vervoeging van
omsmijten

omsmijt

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omsmijten
    • ... dat ik omsmijt. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omsmijten
    • ... dat jij omsmijt. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omsmijten
    • ... dat hij omsmijt.