omsloot
Uiterlijk
- om·sloot
vervoeging van |
---|
omsluiten |
omsloot
- enkelvoud verleden tijd van omsluiten
- Ik omsloot.
- Jij omsloot.
- Hij, zij, het omsloot.
- Ik omsloot.
- Het woord omsloot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.